Anekdote over het conflict tussen de voorzangers in de Oud Katholieke Kerk in Den Haag
Hoe het begon
Het was 1772, enkele dagen voor kerstmis.
De dienst in de schuilkerk aan de Juffrouw Idastraat was net begonnen, toen men vanaf de orgelgalerij een scheldpartij en gehuil hoorde. Dorothea (Dorothee) van der Swalem en Johanna Anthonia Scheen, geboren de Haen, hadden ruzie. De koster en zijn helpers brachten de dames tot rede.
Wat was er aan de hand?
Johanna was de dochter van de boekverkoper, die een boekhandel had op de Grote Markt. Vader en dochter zongen in het kerkkoor. Daarom hadden zij zitplaatsen op de orgelgalerij, oftewel het oksaal. Ook bespeelde vader de Haen ook wel eens het orgel. Dorothee was, met enkele familieleden, ook op diezelfde orgelgalerij te vinden.
Dorothee had blijkbaar een liefelijk stemgeluid
Dorothee had blijkbaar een liefelijk stemgeluid, want soms mocht ze solo zingen tijdens de kerkdiensten en dat schijnt de jongedame over het paard te hebben getild. Johanna’s vader was boos, omdat zijn dochter geen solo partij mocht zingen. Hij schoof zijn dochter naar voren. Zij kon tenslotte toch ook heel mooi zingen.
Er ontstond rivaliteit tussen de twee zangeressen. De pastoor (Steger) had de voorkeur voor Dorothee. Zij had hem op haar hand weten te krijgen.
De pastoor keerde zich tegen Johanna’s vader. Deze maakte ophef over het feit wat zijn dochter was aangedaan. Zij mocht immers niet solo zingen. Vader de Haen diende een aanklacht in bij de pastoor tegen Dorothee van der Swalem.
In juni 1773 was de pastoor het zat en Johanna en haar vader werden door hem van het oksaal verbannen. Hij zou hun zitplaatsen aan anderen geven. Het was misschien niet verstandig partij te kiezen voor de pastoor. Had hij beter beide partijen uit het zangkoor moeten zetten?
Een juridisch conflict
Hierbij beef het echter niet. De broer van vader de Haen, Anthonie, was een bekend medicus in die tijd. Hij was lijfarts van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia. Hij voelde zich door de verbanning van zijn familie in zijn eer aangetast. De pastoor kon volgens hem niet zomaar de zitplaatsen in de kerk verdelen. Daar had hij de vergunning van de Magistraat (het toenmalige dorpsbestuur) voor nodig, aldus de arts.
Het conflict werd juridisch voortgezet. Vader de Haen diende een aanklacht in bij de Haagse burgemeesters. Door bemiddeling van de burgemeesters vond een zekere verzoening plaats tussen partijen.
De burgemeesters vonden deze zaak belangrijk in verband met de handhaving van de orde in de Jansenisten kerk. En zij kwamen in juni 1774 met de volgende oplossing.
Voorgesteld werd dat de vader en dochter de Haen nog tot de tweede zondag van februari 1775 mochten voorzingen. Het ging dan om twee tot drie keer. En dat daarop de familie de Haen uit zichzelf zou bedanken voor de eer. Alles wat er over geschreven was zou worden verbrand en alles zou vergeten en vergeven worden.
De pastoor had intussen ook de Aartsbisschop van Utrecht geschreven over deze zaak. Volgens hem had de familie De Haen de kerkelijke gemeente in de steek gelaten. “Aangezien ze bij de Rooms-katholieken kerkten”.
Uiteindelijk deed de familie De Haen afstand van hun zitplaatsen.
Bron: Het zangeressenconflict in de oud-katholieke kerk, G. ’t Hart
Afbeeldingen De Haen en Steegers; jaarboek Die Haghe
Afbeelding Garrelsorgel; webite Oud-katholieke kerk